Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

un coeur de pierre

  • 1 sonqo

    coeur;
    (- pura) coeur pur;
    (rumi -) coeur de pierre;
    (morq'o -) coeur de pierre;
    (uchu kutana -) coeur de pierre;
    (- junt'a) heureux;
    (- nanay) malheur, désastre;
    (- pharariy) sentir son coeur palpiter;
    (pejpatapis -n aysakuy) éprouver de la nostalgie.

    Dictionnaire quechua-français > sonqo

  • 2 morq'o

    pierre pour moudre la llajwa, pilon de mortier;
    (- sonqo) coeur de pierre.

    Dictionnaire quechua-français > morq'o

  • 3 rumi

    pierre;
    (- sonqo) coeur de pierre;
    (- maki) brise-fer.

    Dictionnaire quechua-français > rumi

  • 4 hart

    [algemeen] coeur 〈m.〉
    [midden, kern] centre 〈v.〉
    voorbeelden:
    1   het hart van een bloem le coeur d'une fleur
         figuurlijk een hart van goud hebben avoir un coeur d'or
         in hart en nieren dans l'âme
         Algemeen Zuid-Nederlands hij maakt van zijn hart een steen ± il a le coeur dur comme la pierre
         figuurlijk een hart van steen hebben avoir un coeur de pierre
         van ganser harte de tout coeur
         aan een gebroken hart lijden avoir le coeur brisé
         hij heeft een goed hart il a bon coeur
         iemand een goed hart toedragen vouloir du bien à qn.
         het Heilig Hart le Sacré-Coeur
         een klein hartje hebben avoir le coeur tendre
         iemand een kwaad hart toedragen être mal disposé envers qn.
         hij draagt die zaak een warm hart toe cette affaire lui tient à coeur
         een zwak hart hebben avoir le coeur faible
         figuurlijk met bloedend hart la mort dans l'âme
         iemands hart breken briser le coeur de qn.
         mijn hart draaide om in mijn lijf schrikken mon sang n'a fait qu'un tour; walgen cela me soulevait le coeur
         het hart op de juiste plaats dragen, hebben avoir le coeur bien placé
         figuurlijk zijn hart aan iets geven s'engager avec coeur dans qc.
         heb het hart eens! ose un peu!
         het hart op de tong hebben avoir le coeur sur les lèvres
         hart voor een zaak hebben prendre une affaire à coeur
         ik hield mijn hart vast je frémissais à cette pensée
         met kloppend hart le coeur battant
         het hart klopte hem in de keel le coeur lui battait dans la gorge
         zijn hart luchten (bij iemand) ouvrir son coeur (à qn.)
         je kunt je hart ophalen vous pouvez vous en donner à coeur joie
         Algemeen Zuid-Nederlands zijn hart opvreten se faire du mauvais sang
         z'n hart uit z'n lijf spugen rendre tripes et boyaux
         iemand een hart onder de riem steken remonter le moral à qn.
         bij iemand zijn hart uitstorten ouvrir son âme à qn.
         zijn hart aan iemand verloren hebben s'être épris de qn.
         zijn hart aan iets verpanden se livrer corps et âme à qc.
         het hart zonk hem in de schoenen le coeur lui manqua
         het aan het hart hebben souffrir du coeur
         Algemeen Zuid-Nederlands laat het niet aan je hart komen! ne t'en fais pas!
         iemand aan het hart drukken presser qn. contre son coeur
         dat gaat hem aan het hart cela le touche
         iemand na aan het hart liggen être cher à qn.
         dat ligt mij het naast aan het hart c'est ce qui me tient le plus à coeur
         in mijn hart dans mon for intérieur
         iemand in zijn hart gesloten hebben porter qn. dans son coeur
         iets met hart en ziel doen faire qc. de tout son coeur
         zich met hart en ziel aan iets wijden se donner corps et âme à qc.
         dat is een man naar mijn hart c'est un homme selon mon coeur
         figuurlijk iemand op het hart trappen blesser qn.
         iets op zijn hart hebben avoir qc. sur le coeur
         iemand iets op het hart drukken, binden recommander (vivement) qc. à qn.
         iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen ne pouvoir se résoudre à qc.
         iets ter harte nemen prendre qc. à coeur
         dat gaat mij zeer ter harte cela me tient fort à coeur
         dat is mij uit het hart gegrepen voilà qui est parler
         van zijn hart geen moordkuil maken dire ce qu'on a sur le coeur
         dat moet mij toch van het hart je ne peux m'empêcher de le dire
         van harte gefeliciteerd! félicitations!
         hart voor het werk hebben avoir du coeur à l'ouvrage
         figuurlijk geen hart in zijn lijf hebben manquer d'estomac
         Algemeen Zuid-Nederlands er het hart van in zijn en être malade
         spreekwoord waar het hart vol van is, loopt de mond van over la bouche parle de l'abondance du coeur
    2   in het hart(je) van de stad wonen habiter au coeur de la ville
    → link=oog oog

    Deens-Russisch woordenboek > hart

  • 5 жестокосердный

    cruel, impitoyable
    * * *
    adj

    Dictionnaire russe-français universel > жестокосердный

  • 6 steenhard

    [hard als steen] bijvoeglijk naamwoord dur comme la pierre; bijwoord durement
    [figuurlijk] bijvoeglijk naamwoord, bijwoord de pierre
    voorbeelden:
    2   een steenhard gemoed un coeur de pierre
    ¶   een steenhard schot in het doel un shoot fulgurant dans les buts
         steenhard rijden rouler à tombeau ouvert

    Deens-Russisch woordenboek > steenhard

  • 7 bag‘ir

    1) foie f
    2) poitrine f, coeur m; âme f; étreinte f; bag‘ri ochiq sincère, ouvert; bag‘riga olmoq étreindre; héberger, donner l'asile; bag‘ri tosh au coeur de pierre
    3) pente f

    O'zbekiston-Fransiya lug'at > bag‘ir

  • 8 bikkelhard

    [erg hard] dur comme la pierre
    [zeer hardvochtig] impitoyable
    voorbeelden:
    2   bikkelhard zijn avoir un coeur de pierre

    Deens-Russisch woordenboek > bikkelhard

  • 9 stenen

    voorbeelden:
    1   hij heeft een stenen hart il a un coeur de pierre
         een stenen vloer un carrelage

    Deens-Russisch woordenboek > stenen

  • 10 uchu

    poivre de Guinée, ají;
    (- kutana sonqo) coeur de pierre.

    Dictionnaire quechua-français > uchu

  • 11 bikkelhard zijn

    bikkelhard zijn

    Deens-Russisch woordenboek > bikkelhard zijn

  • 12 een hart van steen hebben

    een hart van steen hebben

    Deens-Russisch woordenboek > een hart van steen hebben

  • 13 een steenhard gemoed

    een steenhard gemoed

    Deens-Russisch woordenboek > een steenhard gemoed

  • 14 hij heeft een stenen hart

    hij heeft een stenen hart

    Deens-Russisch woordenboek > hij heeft een stenen hart

  • 15 متحجر

    مُتَحَجِّرٌ
    [muta'ħaʒːir]
    مُتَصَلِّبٌ كالحَجَر m lapidifié, pétrifié

    ديناصورٌ مُتَحَجِّرٌ — un dinosaure pétrifié

    ♦ مُتَحَجِّرُ القَلْبِ au coeur de pierre
    ♦ حَيَوانٌ مُتَحَجِّرٌ un animal pétrifié
    ♦ عَقْلِيَّةٌ مُتَحَجِّرَةٌ une mentalité pétrifiée

    Dictionnaire Arabe-Français > متحجر

  • 16 silex

    sĭlex, ĭcis, m. qqf. f. [st2]1 [-] pierre dure, caillou, silex. [st2]2 [-] rocher, roc.    - Inscr. abl. -ĭci.    - lapis silex, Liv.: pierre de silex.    - certo in loco silicem caedere, Cic. Div. 2: tailler dans le roc dans un lieu précis.    - silicem pedibus conterere, Juv.: battre le pavé.    - neque in tenero stat tibi corde silex, Tib.: tu n'as pas dans ton coeur tendre un caillou. - voir hors site silex.
    * * *
    sĭlex, ĭcis, m. qqf. f. [st2]1 [-] pierre dure, caillou, silex. [st2]2 [-] rocher, roc.    - Inscr. abl. -ĭci.    - lapis silex, Liv.: pierre de silex.    - certo in loco silicem caedere, Cic. Div. 2: tailler dans le roc dans un lieu précis.    - silicem pedibus conterere, Juv.: battre le pavé.    - neque in tenero stat tibi corde silex, Tib.: tu n'as pas dans ton coeur tendre un caillou. - voir hors site silex.
    * * *
        Silex, silicis, pen. cor. masc. gen. Ouid. Un caillou.
    \
        Ab vsu silices tenuantur. Ouid. Se usent.
    \
        Stat tibi silex in corde. Tibull. Tu has le coeur dur comme un caillou, Tu es sans pitié et misericorde.

    Dictionarium latinogallicum > silex

  • 17 excutio

    excutĭo, ĕre, cussi, cussum - tr. - [st2]1 [-] secouer, agiter. [st2]2 [-] faire tomber en secouant, renverser, abattre, ébranler. [st2]3 [-] faire sortir de force, tirer, arracher. [st2]4 [-] exciter, provoquer. [st2]5 [-] lancer, jeter, darder. [st2]6 [-] éloigner, repousser, chasser, bannir. [st2]7 [-] secouer pour chercher, fouiller, scruter, examiner, analyser, discuter.    - patria excussus: chassé de sa patrie.    - poma excutere: secouer les fruits.    - risum alicui excutere: faire rire qqn.    - excutere lacrimas alicui: provoquer les larmes de qqn, faire pleurer qqn.    - excutere aliquem, Cic. Amer. 97: secouer les vêtements de qqn, fouiller qqn.    - mihi cerebrum excutiunt tua dicta, Plaut. Aul. 2.1.29: tes paroles m'arrachent la cervelle.    - opinionem sibi excutere: se débarrasser d’une croyance.    - excute corde metum, Ov. M. 3.689: bannis la crainte de ton coeur.    - sitim excutere: étancher sa soif.    - excutere verbum: examiner le sens d’un mot.    - illud excutiendum est, ut sciatur quid sit carere, Cic. Tusc. 1, 36, 88: il faut examiner ce point pour qu'on sache en quoi consiste le fait de manquer.
    * * *
    excutĭo, ĕre, cussi, cussum - tr. - [st2]1 [-] secouer, agiter. [st2]2 [-] faire tomber en secouant, renverser, abattre, ébranler. [st2]3 [-] faire sortir de force, tirer, arracher. [st2]4 [-] exciter, provoquer. [st2]5 [-] lancer, jeter, darder. [st2]6 [-] éloigner, repousser, chasser, bannir. [st2]7 [-] secouer pour chercher, fouiller, scruter, examiner, analyser, discuter.    - patria excussus: chassé de sa patrie.    - poma excutere: secouer les fruits.    - risum alicui excutere: faire rire qqn.    - excutere lacrimas alicui: provoquer les larmes de qqn, faire pleurer qqn.    - excutere aliquem, Cic. Amer. 97: secouer les vêtements de qqn, fouiller qqn.    - mihi cerebrum excutiunt tua dicta, Plaut. Aul. 2.1.29: tes paroles m'arrachent la cervelle.    - opinionem sibi excutere: se débarrasser d’une croyance.    - excute corde metum, Ov. M. 3.689: bannis la crainte de ton coeur.    - sitim excutere: étancher sa soif.    - excutere verbum: examiner le sens d’un mot.    - illud excutiendum est, ut sciatur quid sit carere, Cic. Tusc. 1, 36, 88: il faut examiner ce point pour qu'on sache en quoi consiste le fait de manquer.
    * * *
        Excutio, excutis, penul. corr. excussi, excussum, excutere, Ab ex et quatio compositum. Cic. Faire saillir hors, Secouer à terre.
    \
        E manibus excutere aliquid. Pers. Faire saillir et tomber hors des mains.
    \
        Amplexus excutere. Ouid. Rejecter, Se desvelopper des bras de celuy qui nous tient embrassé.
    \
        Caesariem excussit. Ouid. Elle secoua sa perruque.
    \
        Excutere alicui cerebrum. Plaut. Ecerveler, Luy faire voler la cervelle par terre.
    \
        Clauum lapide. Plaut. Faire sortir et cheoir avec une pierre.
    \
        Excuti cursu. Virgil. Estre jecté hors de son chemin.
    \
        Delicias excutere. Claud. Oster.
    \
        Ab equis excuti. Ouid. Estre mis par terre.
    \
        Excutere equitem dicitur equus. Liu. Jecter par terre.
    \
        Excutere feras cubilibus. Plin. iunior. Faire sortir et lever de leurs tanieres.
    \
        Flammas pectore. Virg. Jecter l'ardeur d'amour hors de son coeur.
    \
        Foedus conceptum. Virg. Rompre.
    \
        Gladium morituro excutere. Seneca. Oster.
    \
        Habenas excutere per colla iubasque. Ouid. Secouer, Hocher.
    \
        Iactationem verborum alicui excutere. Cic. Oster.
    \
        Excutere ignem. Plin. Faire saillir du feu d'une pierre ou autre chose.
    \
        Ignem de crinibus. Ouid. Secouer et oster le feu de ses cheveulx qui brusloyent.
    \
        Iugum excutere. Plin. iunior. Jecter le joug, et ne vouloir obeir.
    \
        Lachrymas excutere alicui. Plautus. Luy faire sortir les larmes des yeulx, Le faire plourer.
    \
        Literas in terram. Cic. Faire cheoir à terre.
    \
        Mentem alicui. Plin. iunior. Luy troubler l'esprit et oster.
    \
        Metum de corde. Ouidius. Faire sortir la crainte, Jecter hors de crainte.
    \
        Moenia fundo excutiam. Stat. Je jecteray hors des fondements. J'abbateray.
    \
        Excutere oculos alicui. Plautus. Luy faire sortir les yeulx de la teste.
    \
        Onus excutere visceribus. Ouid. Avorter.
    \
        Pacem excusserat orbi. Lucan. Avoit osté.
    \
        Excuti patria. Virgil. Estre chassé hors de son pays.
    \
        Pennas excussit Boreas. Ouid. Secoua.
    \
        Excutere rationem militum. Plin. iunior. Examiner et scavoir comment ils vivent, se maintiennent, et sont en poinct.
    \
        Risum excutere sibi. Horat. Se faire rire.
    \
        Sceptris excuti ab aliquo. Ouid. Estre dejecté et dechassé de la dignité royalle.
    \
        Excutere se. Terentius, Quod si fit: vti me excutiam, atque egrediar domo, Id restat. Si ma femme le scait, il n'y a autre remede, sinon que je vuide la maison de moy, et que je m'en aille.
    \
        Seram poste excutere. Ouid. Arracher.
    \
        Sitim excutere vndis. Senec. Oster la soif.
    \
        Somno excuti. Virgil. S'esveiller.
    \
        Excutere alicui vomitum. Plaut. Le faire vomir.
    \
        Explica atque excute intelligentiam tuam. Cic. Desploye ta congnoissance, ton esprit, et y fouille.
    \
        Explicare et excutere verbum aliquod. Cicero. Expliquer et declarer.
    \
        Excutere aliquem. Suetonius. Le fouiller s'il n'ha rien caché sur soy, Secouer, Cercher.
    \
        Genus alicuius excutere. Ouid. Cercher, Examiner.
    \
        Vires haereditatis excutere. Vlpian. Faire inquisition et se informer diligemment de la valeur de quelque heritage.
    \
        Non excutitur, non in manus sumitur. Cic. On ne la secoue point, On ne la cerche pas de pres, On ne la considere et examine point diligemment.
    \
        Excutere vnumquenque eorum. Cic. Cercher de pres.
    \
        Hanc excutere opinionem mihimet volui radicitus. Cic. J'ay bien voulu entierement debattre et disputer ceste opinion à fond de cuve pour mon contentement.
    \
        Excutere debitorem. Paul. Faire discussion sur ses biens, à scavoir s'il est solvable.
    \
        Excutere aliquem. Cic. Le plumer et vuider tout net, Luy vuider sa bourse, et ne luy laisser pas un tournois.

    Dictionarium latinogallicum > excutio

  • 18 frango

    frango, ĕre, frēgi, fractum - tr. -    - [gr]gr. ῥήγνυμι -- angl. to break. [st1]1 [-] briser, casser, rompre, fracturer, fracasser; écraser, moudre, broyer; mâcher, manger.    - frangere tibiam, Phaedr.: se casser une jambe.    - laqueo gulam frangere, Sall. C. 55: étrangler avec un lacet.    - patinam frangere, Hor.: casser un plat.    - frangere amnem nando, Luc. 8: fendre les flots du fleuve à la nage.    - cum (fruges) in saxi franguntur, Lucr. 1: quand les grains sont broyés sur la pierre. [st1]2 [-] au fig. briser; rompre, violer, enfreindre; couper, interrompre.    - foedus frangere, Cic.: rompre un traité.    - frangere fidem, Cic.: violer la foi jurée, manquer à sa parole. [st1]3 [-] au fig. adoucir, amollir; adoucir (qqn), attendrir, fléchir, apaiser, calmer.    - calor se frangit, Cic.: la chaleur perd de son intensité, la chaleur diminue.    - cupiditates frangere, Cic.: mettre un frein aux passions.    - misericordiā frangi, Cic. Att. 7: céder à la pitié.    - risus frangit vultus, Petr.: le rire adoucit le visage.    - te ut ulla res frangat? Cic.: toi, te laisser attendrir! [st1]4 [-] briser, affaiblir, diminuer, épuiser, abattre, renverser, ruiner, détruire.    - mollis illa educatio nervos omnes et mentis et corporis frangit, Quint. 1, 2: cette éducation efféminée brise tous les ressorts de l'âme et du corps.    - vim frangere, Cic.: diminuer la force.    - frangi metu, Cic. Off. 1: être abattu par la crainte.    - frangi dolore, Cic. Fin. 2: être accablé par la douleur.    - morantem diem mero frangere, Hor. C. 2: abréger la longueur du jour en buvant.    - sententiam alicujus frangere, Cic. Fam. 1: renverser une opinion.    - quum video..., frangor, Ov.: quand je vois... le courage me manque.    - mea commoda fregit, Cat.: il a détruit mon bonheur.    - Plato ipsa auctoritate me frangeret, Cic. Tusc. 1: Platon m'ébralerait par sa seule autorité. [st1]5 [-] réprimer, dompter, réduire, maîtriser, vaincre, dominer.    - hunc (pedum dolorem) abstinentiā fregit, Plin. Ep. 1: il triompha de cette goutte à force d'abstinence.    - nationes frangere, Cic.: soumettre des nations.    - libidines frangere, Cic.: dompter les passions.
    * * *
    frango, ĕre, frēgi, fractum - tr. -    - [gr]gr. ῥήγνυμι -- angl. to break. [st1]1 [-] briser, casser, rompre, fracturer, fracasser; écraser, moudre, broyer; mâcher, manger.    - frangere tibiam, Phaedr.: se casser une jambe.    - laqueo gulam frangere, Sall. C. 55: étrangler avec un lacet.    - patinam frangere, Hor.: casser un plat.    - frangere amnem nando, Luc. 8: fendre les flots du fleuve à la nage.    - cum (fruges) in saxi franguntur, Lucr. 1: quand les grains sont broyés sur la pierre. [st1]2 [-] au fig. briser; rompre, violer, enfreindre; couper, interrompre.    - foedus frangere, Cic.: rompre un traité.    - frangere fidem, Cic.: violer la foi jurée, manquer à sa parole. [st1]3 [-] au fig. adoucir, amollir; adoucir (qqn), attendrir, fléchir, apaiser, calmer.    - calor se frangit, Cic.: la chaleur perd de son intensité, la chaleur diminue.    - cupiditates frangere, Cic.: mettre un frein aux passions.    - misericordiā frangi, Cic. Att. 7: céder à la pitié.    - risus frangit vultus, Petr.: le rire adoucit le visage.    - te ut ulla res frangat? Cic.: toi, te laisser attendrir! [st1]4 [-] briser, affaiblir, diminuer, épuiser, abattre, renverser, ruiner, détruire.    - mollis illa educatio nervos omnes et mentis et corporis frangit, Quint. 1, 2: cette éducation efféminée brise tous les ressorts de l'âme et du corps.    - vim frangere, Cic.: diminuer la force.    - frangi metu, Cic. Off. 1: être abattu par la crainte.    - frangi dolore, Cic. Fin. 2: être accablé par la douleur.    - morantem diem mero frangere, Hor. C. 2: abréger la longueur du jour en buvant.    - sententiam alicujus frangere, Cic. Fam. 1: renverser une opinion.    - quum video..., frangor, Ov.: quand je vois... le courage me manque.    - mea commoda fregit, Cat.: il a détruit mon bonheur.    - Plato ipsa auctoritate me frangeret, Cic. Tusc. 1: Platon m'ébralerait par sa seule autorité. [st1]5 [-] réprimer, dompter, réduire, maîtriser, vaincre, dominer.    - hunc (pedum dolorem) abstinentiā fregit, Plin. Ep. 1: il triompha de cette goutte à force d'abstinence.    - nationes frangere, Cic.: soumettre des nations.    - libidines frangere, Cic.: dompter les passions.
    * * *
        Frango, frangis, fregi, fractum, frangere. Rompre, Briser, Froisser.
    \
        Frangere aulas in caput alterius. Plaut. Rompre des pots de terre sur la teste d'aucun.
    \
        Fregit brachium. Cic. Il ha le bras rompu, Il s'est rompu le bras.
    \
        Frangere ceruices alicui. Cic. Rompre le col.
    \
        Comam in gradus frangere. Quintil. Testonner sa perruque par eschalons.
    \
        Flegit coxam. Plinius iunior. Il se rompit la cuisse.
    \
        Gleba frangeda versis bidentibus. Virgil. Il fault rompre les mottes. \ Frangere in micas. Plin. Esmier.
    \
        Frangere molis. Plin. Mouldre.
    \
        Fregit nauem. Terent. Sa navire s'est rompue.
    \
        Euri frangunt syluas. Virgil. Les vents rompent les arbres.
    \
        Frangere, ad incorporea transfertur: vt Frangere animum alicuius. Plaut. Vaincre son courage, Descourager, Luy bien rabaisser son caquet.
    \
        Frangere et abiicere aliquem. Cic. Luy rompre ses entreprinses.
    \
        Frangere et comminuere aliquem. Cic. L'affoiblir et destruire.
    \
        Animum pietas, maternaque nomina frangunt. Ouidius. Amollissent, ou Rompent le coeur, Mattent.
    \
        Contundere et frangere latronis audaciam. Cic. Luy faire faire jou, Luy rabaisser ses cornes, ou son caquet.
    \
        Frangere consilia alicuius. Cic. Rompre ses entreprinses.
    \
        Dolor frangit corda fortia. Tibull. Descourage, Matte.
    \
        Diem morantem mero frangere. Horat. Passer un long jour d'esté à boire.
    \
        Frangere dignitatem suam. Cic. Abbaisser, Amoindrir.
    \
        Doli frangentur inanes. Virgil. Seront vaincuz.
    \
        Frangere fidem. Cic. Faulser sa foy.
    \
        Foedus. Cic. Rompre l'alliance et convenance.
    \
        Gemitu supplice frangere aliquem. Stat. L'amollir et addoulcir.
    \
        Hominem frangere. Cic. Vaincre le coeur d'aucun, Le faire condescendre à nostre volunté.
    \
        Imperium. Horat. Rompre et ruiner la domination tyrannique d'aucun.
    \
        Mala ingenium fregere meum. Ouid. Ont matté.
    \
        Frangere aliquem ingenio et industria. Cic. Destruire, Affoiblir.
    \
        Leges alicuius frangere. Lentulus Ciceroni. Enfraindre les loix, Les trespassez.
    \
        Mandata. Horat. Contrevenir à ce qu'on nous a commandé, Enfraindre, Trespasser.
    \
        Nationes frangere et domare. Cic. Matter et donter, Rendre subjects, Mettre et reduire en obeissance.
    \
        Opes frangere inimicorum. Liu. Destruire.
    \
        Patientia frangere aliquem. Cic. Vaincre.
    \
        Poenas leuiter frangere. Lucret. Amoindrir, Faire que la peine ne semble point si grande.
    \
        Se laboribus frangere. Cic. Se debiliter et affoiblir.
    \
        Sententiam alicuius frangere. Cic. Confuter l'opinion d'aucun, et la faire trouver mauvaise.
    \
        Frangere vires. Cic. Matter.
    \
        Frangi. Cic. Perdre patience ou constance, Perdre coeur et courage, Se descourager.
    \
        Mare aestu frangitur. Lucret. La mer est tormentee et debatue par le flot et reflot.

    Dictionarium latinogallicum > frango

  • 19 CHIPAHUAC

    chipâhuac:
    Clair, propre, pur.
    Angl., clear, clean; s.th. pure. R.Andrews Introd 431.
    Allem., Helle, klar, hübsch, sauber. SIS 1950,262.
    Clean.
    Est dit de grains de maïs. Sah10,66.
    d'une mante, ichtilmahtli. Sah10,73.
    du papier. Sah10,78.
    de la peau, êhuatl. Sah10,95.
    du visage, xayacatl. Sah10,112.
    d'un chemin, ochpantli. Sah11,266.
    d'une jeune fille, ichpochtli - pure. Sah10,12.
    de l'encens, copalli. Sah4,87.
    du coeur des prêtres pénitents. Sah6,114.
    " chipâhuac âtl ", eau claire. Cod Flor XI 177v = ECN9,208.
    de l'eau fraiche - fresh water. Sah12,47.
    " in ahmo tlazôlloh, in ahmo teuhyoh, in huel chipâhuac ", qui n'a ni impureté, ni saleté, qui est vraiment pur - with no rubbish nor dirt; very clear.
    Sah9,37 = Sah 1952,178:25-26.
    " in chipâhuac înacayo ", si son eau est pure - if he were clean of body. Sah9,46.
    Est dit de la pierre cacalotetl dans Sah11,264.
    " chipâhuac, nacatic ", clean, full-bodied, est dit de pains de sels dans Sah 10, 84.
    " quîpantilia in iuh chipâhuac, in iuh xopalêhuac, in iuh âtic tetl, in ahquen nêzqui quîpantilia in iuh îihyo ", he seeks out stones such as the clear, the very green, the transparent, the common ones. He assesses them as to their properties. Sah10,61.
    " nâlquîzqui, nâltôna, huel âtic, chipâhuac, chipactic, chipaccaltic, chipacpahtic ", translucide, il est translucide, vraiment transparent, clair, il est clair, très clair, vraiment très clair - it is translucent. It is translucent, very transparent, clear. It is clear, very clear, exceedingly clear. Est dit du cristal de roche (tehuilotl). Sah11,225.
    " chipâhuac, chipahuactic, chipacpahtic, chipactic ", clean, very clean - very clean, clean.
    Est dit de la farine. Sah10,71.
    " in cualnemiliceh, in yecnemiliceh, in chipâhuac îyôllo, in cualli îyôllo, in icnôyoh îyôllo ", celui dont la vie est bonne, dont la vie est bonne, qui a le coeur pur, le coeur bon, le coeur compatissant - one of good life, one of righteous life, of pure heart, of good heart, of compassionate heart. Qualités requises du grand prêtre. Sah3,69.
    " chipâhuac, mâltiâni ", elle est propre, elle est une personne qui se lave.
    Est dit de la bonne cuisinière, tlacualchîuhqui. Sah10,52.
    " cualli yectli chipâhuac in îtozqui ", sa voix est bonne, belle, pure - good, sound (is) his voice.
    Est dit du chanteur. Sah10,29.
    Note: dans le dialecte de la Huaxtèque: chipawak = blanc - white. John Sullivan.
    Form: sur chipâhua.

    Dictionnaire de la langue nahuatl classique > CHIPAHUAC

  • 20 caro

    [st1]1 [-] cāro, ĕre: - tr. - carder. [st1]2 [-] căro (qqf. carnis), carnis, f.: - [abcl][b]a - viande, chair. - [abcl]b - le corps, la chair. - [abcl]c - chair, la pulpe des fruits. - [abcl]d - partie molle de l'arbre entre l'aubier et le coeur. - [abcl]e - partie molle et brillante d'une pierre, tache.[/b] [st1]3 [-] cārō, adv.: Aug. cher.
    * * *
    [st1]1 [-] cāro, ĕre: - tr. - carder. [st1]2 [-] căro (qqf. carnis), carnis, f.: - [abcl][b]a - viande, chair. - [abcl]b - le corps, la chair. - [abcl]c - chair, la pulpe des fruits. - [abcl]d - partie molle de l'arbre entre l'aubier et le coeur. - [abcl]e - partie molle et brillante d'une pierre, tache.[/b] [st1]3 [-] cārō, adv.: Aug. cher.
    * * *
        Caro, carnis, f. g. Proprie mortuorum dicitur. Plin. Chair morte, ou de corps mort.
    \
        Humana caro. Iuuenal. Chair d'homme.
    \
        Inanima caro. Plin. Sans ame.
    \
        Iners caro. Horat. Qui n'ha point de saveur.
    \
        Mutua carne inter se vescuntur. Plin. S'entremangent, Mangent de la chair les uns des autres.
    \
        Putida caro. Cic. Chair puante.
    \
        Subrancida caro. Cic. Quelque peu chansie et moisie.
    \
        Tosta caro. Ouid. Rostie.
    \
        Caro arborum. Plin. Ce qui est soubs l'aubier du bois.

    Dictionarium latinogallicum > caro

См. также в других словарях:

  • pierre — [ pjɛr ] n. f. • 1080; lat. petra 1 ♦ LA PIERRE : matière minérale solide, dure, qui se rencontre à l intérieur ou à la surface de l écorce terrestre en masses compactes. ⇒ roche ; lith(o) , lithe; lapidifier, pétrifier. Bloc, quartier de pierre …   Encyclopédie Universelle

  • coeur — n. m. rI./r d1./d Organe musculaire creux contenu dans la poitrine, agent principal de la circulation du sang. Les pulsations, les battements du coeur. d2./d Par ext. Poitrine. Presser qqn sur son coeur. d3./d Fig. Avoir mal au coeur, le coeur… …   Encyclopédie Universelle

  • Pierre Jourdan — Pierre Jourdan, de son vrai nom Pierre Gendre est un réalisateur de télévision, acteur, scénariste, producteur de spectacle, monteur, metteur en scène, directeur de maison d’opéra français, français, né à Cannes le 21 septembre 1932,… …   Wikipédia en Français

  • COEUR — n. m. T. d’Anatomie Viscère musculaire qui est le principal organe de la circulation du sang et qui est situé dans la poitrine. Sa forme est à peu près celle d’un cône renversé, légèrement aplati de deux côtés, arrondi vers la pointe et ovoïde au …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • pierre — (piè r ) s. f. 1°   Corps dur et solide, de la nature des roches, qu on emploie, entre autres, pour bâtir. •   Allons briser ces dieux de pierre et de métal, CORN. Poly. II, 6. •   Alger [bombardé par du Quesne] .... tes maisons ne sont plus qu… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • PIERRE — n. f. Corps dur et solide qu’on emploie dans la construction des édifices, soit qu’on l’ait détaché des montagnes ou des rochers, soit qu’on l’ait extrait de la terre à une certaine profondeur. Pierre dure. Pierre tendre. Pierre grise. Pierre… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • Pierre-paul stumpf — (21 septembre 1822 à Eguisheim 10 août 1890 à Strasbourg) a été le 98e évêque de Strasbourg . Fils de Jean Baptiste Stumpf, viticulteur, et de Marie Ange Willmann, mére au foyer. Il fait ses études secondaires au Collège de Colmar puis au Petit… …   Wikipédia en Français

  • Pierre de Clorivière — Pierre Joseph de Clorivière Pierre Joseph de Clorivière (ou: Pierre Joseph Picot de Clorivière) né le 29 juin 1735 à Saint Malo, Ille et Vilaine (France), et mort le 9 janvier 1820 à Paris était un prêtre jésuite et écrivain spirituel français.… …   Wikipédia en Français

  • Pierre Frayssinet — Pierre Frayssinet, né le 10 avril 1904 à Beaumont de Lomagne (Tarn et Garonne) et mort le 16 décembre 1929 à Paris, est un poète français. Sommaire 1 Biographie 2 Jugements 3 Œuvres …   Wikipédia en Français

  • Pierre-Paul Stumpf — (21 septembre 1822 à Eguisheim 10 août 1890 à Strasbourg) a été le 98e évêque de Strasbourg. Fils de Jean Baptiste Stumpf, viticulteur, et de Marie Ange Willmann, mère au foyer. Il fait ses études secondaires au Collège de Colmar puis au Petit… …   Wikipédia en Français

  • Pierre-Joseph de Clorivière — Naissance 1735 Décès 1820 Nationalité …   Wikipédia en Français

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»